Hoofdstuk 7

 

lk draaide mij om, terwijl ik niet wist of ik geschrokken of alleen maar geïrriteerd moest zijn.

Malcolm had Joyce nog niet gezien en hij zocht ook niet naar haar of mij, maar probeerde alleen maar iets te drinken te bemachtigen. Ik begaf mij naar de bar om hem op te vangen en pakte hem bij zijn arm.

'Waarom ben je verdomme niet boven?' vroeg ik.

'Ik kon daar echt niet langer blijven, beste jongen. Het begon pijnlijk te worden. Ze hadden een ambassadeur op bezoek. Ik heb daar verdorie drie uur lang gezeten. Waarom ben je me niet komen ophalen?'

'Joyce zit daarginds in de hoek,' zei ik grimmig. 'Ik bood haar iets te drinken aan en ze zag je binnenkomen.'

'Joyce!' Hij draaide zich om en zag haar toen ze boos in onze richting keek. 'Verdomme.'

'En buiten snuffelen ook Donald en Helen, Lucy en Edwin, Ferdinand en Debs, en Serena rond.'

'Jezus,' zei hij. 'Ze jagen in paren.'

'Je kunt erom lachen,' zei ik, 'en je hebt misschien nog gelijk ook.'

'Ik kon daarboven echt niet langer blijven. Ze keken me onderhand de deur uit, maar waren te beleefd om te zeggen dat ik op moest hoepelen.'

Hij keek bezorgd, en daar was alle reden toe.

'Denk je dat Joyce hun allemaal zal vertellen dat ik hier ben?'

'We zullen zien of we dat kunnen voorkomen,' zei ik. 'Wat wil je drinken? Scotch?'

Hij knikte en ik wrong mij door het gedrang bij de bar en werd ten slotte bediend. Hij hielp me de glazen en flessen naar het tafeltje te dragen en ging zitten waar ik gezeten had, recht tegenover Joyce. Ik trok nog een stoel bij en zette mij bij mijn altijd niet liefhebbende ouders neer.

'Voor jullie tegen elkaar beginnen te schreeuwen,' zei ik, 'kunnen we twee dingen voor afgesproken houden? Joyce wil dat Malcolm ermee ophoudt links en rechts geld weg te schenken en Malcolm wil in leven blijven. Beide doeleinden hebben meer kans op verwezenlijking indien we ontdekken wie Moira vermoord heeft, althans als het Moira's moordenaar is die ook Malcolm wil vermoorden.' Ik zweeg even.
'Zijn jullie het daarmee eens?'

Ze keken me allebei aan met het soort verbazing dat ouders voor onverwachte opmerkingen van hun kinderen reserveren.

Malcolm zei: 'Het is toch wel zeker dat het Moira's moordenaar is die mij probeert te vermoorden?'

Ik schudde mijn hoofd. 'Weleens van nageaapte misdaden gehoord?'

'Mijn god,' zei hij ontzet. 'Eén mogelijke moordenaar in de familie is al een tragedie. Maar twee zou...'

'Statistisch onwaarschijnlijk zijn,' zei Joyce.

Malcolm en ik keken haar vol respect aan.

'Ze heeft gelijk,' zei Malcolm met een opgeluchte klank in zijn stem, alsof één moordenaar beter te hanteren was dan twee.

'Oké,' gaf ik toe, mij afvragend wat de statistische kansen in werkelijkheid waren en of Ferdinand die kon uitrekenen.
'Oké, de politie is er niet in geslaagd Moira's moordenaar te vinden, hoewel ze heel erg hun best hebben gedaan en daar
vermoedelijk nog steeds mee bezig zijn...'

'Door te proberen mij met een moordenaar in verband te brengen,' mompelde Malcolm somber.

'We mogen dan als familie in staat zijn geweest de moord op Moira te verwerken door onszelf wijs te maken dat het een onbekende indringer van buiten moet zijn geweest...'

'Dat moeten we wel geloven,' zei Joyce zwak.

'Nu niet meer, onmogelijk. Twee moorden zonder motief door onbekende indringers van buiten — want het was de bedoeling dat Malcolm zou omkomen - zijn statistisch zo onwaarschijnlijk dat we dat wel kunnen uitsluiten. De politie heeft Moira's moordenaar niet gevonden en dus moeten we het nu zelf proberen. We moeten wel, en daarom hebben we Norman West in de arm genomen.' Ik keek Joyce recht in de ogen. 'Hou op met dat gekerm over Malcolms uitgaven en bedenk een manier om zijn leven te redden, al is het maar om hem nog meer geld te laten verdienen, waartoe hij best in staat is, maar alleen zolang hij leeft.'

'lan...' Ze was gechoqueerd.

'Je hebt vanochtend de hele familie telefonisch opgetrommeld en hun verteld waar ze mij konden vinden. Voor zover we weten zijn er momenteel zeven van hen hier en misschien zijn er nog meer, die zich op een afstand hebben gehouden.
Hoe verschrikkelijk we het idee ook vinden, het is best mogelijk dat Moira's moordenaar zich hier bevindt.'

'Nee, nee,' riep Joyce uit.

'Jawel,' zei ik, 'De beste manier om Malcolm tegen moordaanslagen te beschermen is hem buiten bereik van mogelijke
belagers te houden, wat betekent dat niemand mag weten waar hij zich bevindt. Welnu, liefste moeder, jij hebt de hele meute hier naar de renbaan gestuurd, dus help jij Malcolm nu ook maar om weg te komen voor ze hem te pakken krijgen.'

'Ik wist niet dat hij hier zou zijn,' protesteerde ze.

'Nee, maar hij is er. Het wordt tijd spijkers met koppen te slaan.'

Ik wees haar er maar niet op dat als ze geweten had dat Malcolm op de renbaan zou zijn, ze iedereen met nog meer ijver erheen zou hebben gestuurd.

'Heb je een idee?' vroeg Malcolm mij hoopvol.

'Ja, Maar daar hebben wc de hulp van Joyce bij nodig, plus haar belofte te zullen zwijgen.'

Mijn moeder zag er een heel stuk minder bazig uit dan gewoonlijk en gaf haast gedwee haar woord.

'Dit is geen privé-bar,' zei ik, 'en als een van de familieleden een clubpasje heeft gekocht, kunnen ze hier eik moment
binnenkomen, dus laten we geen tijd verliezen. Ik laat jullie beiden hier een paar minuten alleen, maar ik ben zo terug.
Blijf hier in de hoek zitten. Wat er ook gebeurt, blijf hier.
Ook als de familie je mocht vinden. Oké?'

Ze knikten allebei en ik liet hen achter, terwijl ze elkaar bezorgd zaten aan te kijken in hun eerste tête-à-tête sinds vele lange jaren.

Ik ging op zoek naar de directeur van de maatschappij die de hele catering verzorgde, die ik heel goed kende aangezien
een van zijn dochters geregeld tegen mij reed in amateurraces, en ik vond hem door hem via de gerant van de ledenbar een paar dringende boodschappen te sturen.

'Ian,' zei hij tien lange minuten later, terwijl hij ergens van achter de bar, waar de flessen stonden, binnenkwam. Dat is
het probleem?'

Hij was directeur bij een onderneming, hoofd van de cateringdivisie, een capabele man van in de vijftig, afkomstig uit een van de voorsteden, door eigen verdiensten opgeklommen en in de loop der jaren wereldwijs geworden.

Ik zei dat het om een vertrouwelijk probleem ging en hij loodste me weg uit de drukte, via de achterkant van de bar naar een hoekje waar het betrekkelijk rustig was, uit het zicht van de klanten.

Mijn vader diende onmiddellijk onopvallend van de renbaan te vertrekken en wilde weten of een kist oude Bollinger
misschien doortocht kon verschaffen.

'Hij probeert toch niet zijn bookmaker te ontlopen, hoop ik?' vroeg de cateringdirecteur laconiek.

'Nee, hij wil er met zijn ex-vrouw, mijn moeder, vandoor zonder dat de rest van de familie het ziet.'

De cateringdirecteur ging geamuseerd akkoord met de Bollinger. Hij moest lachen om mijn plan en zei dat ik het maar uit moest voeren, hij zou erop toezien dat alles goed ging, en of ik een beetje op zijn Rosemary wilde letten wanneer ze in de toekomst aan races meedeed.

Ik liep via de bar terug om Malcolm op te halen en Joyce te vragen of ze haar auto naar de plaats wilde rijden waar de caterers hun bestelwagens parkeerden, met aanwijzingen hoe ze daar kon komen. Ze zaten nog steeds met zijn tweeën alleen aan tafel, nu niet precies dromerig in eikaars ogen starend, maar in elk geval ook niet ijzig van elkaar afgewend. Ze
leken allebei niettemin opgelucht bij mijn terugkomst en 
Joyce pakte bereidwillig haar handtas op om haar auto te gaan halen.

'Als je een van de anderen ziet,' zei ik, 'zeg je maar dat je naar huis gaat.'

'Ik ben ook niet gek, lieverd,' antwoordde ze met herlevend sarcasme. 'Schiet nu maar op met je spelletje en laat mij mijn rol vervullen.'

Het spel was hetzelfde dat ik eerder in de kleedkamer had uitgedacht, met slechts dit verschil dat het vanaf een ander
punt begon. Het was mogelijk dat Malcolm tijdens zijn korte wandeling van de commissarissenkamer naar de bar ongemerkt bespied was, maar zelfs als dat het geval was konden we hen beetnemen, meende ik.

In de stille dienstruimte achter de bar stond de cateringdirecteur toe te kijken hoe de grote chef-kok zijn witte jasje uittrok en zijn hoge muts afzette.

'Een kist Bollinger voor de caterer en een fooi voor de chef-kok,' fluisterde ik in Malcolms oor. 'Laat Joyce je bij een station afzetten, dan zie ik je wel weer in het Savoy. Verroer je niet tot ik daar ben.'

Malcolm trok met een nog steeds enigszins verdwaasd gezicht het jasje van de kok aan en zette zijn muts op, en haalde
zijn portefeuille voor den dag. De kok leek opgetogen met het resultaat en ging zo lang in hemdsmouwen verder met het trancheren van kalkoenen, Malcolm en de cateringdirecteur verdwenen door de achterdeur van de bar om samen door het renbaangebouw naar buiten te lopen, waar de bestelwagens van de firma geparkeerd stonden. Ik wachtte geruime tijd bezorgd in de bar, maar uiteindelijk kwam de cateringdirecteur terug met de witte vermomming bij zich, die hij aan de eigenaar teruggaf.

'Je vader is zonder problemen vertrokken,' verzekerde hij me. 'Hij zag niemand die hij kende. Waar ging het allemaal om? Geen echte schaking, was het wel?'

'Hij wilde voorkomen dat hij door zijn liefhebbende kinderen vermoord werd.'

De caterer geloofde hier natuurlijk niets van en glimlachte alleen maar. Ik vroeg waar ik de champagne heen moest laten

sturen en hij haalde een visitekaartje te voorschijn en schreef zijn privé-adres op de achterkant.

'Je vader lunchte met de commissarissen, niet waar?' zei hij. 'Ik meende al dat ik hem boven zag.' Zijn stem verried dat aan mensen die met de commissarissen lunchten bewezen diensten dubbel gegarandeerd waren, als een cheque die met een credit-card ondersteund werd, en ik deed mijn best die betrouwbare indruk nog te versterken.

'Hij heeft pas een aandeel van vijftig procent in een deelnemer aan de Arc de Triomphe gekocht,' zei ik. 'We gaan er samen heen.'

'Bofferd,' zei hij terwijl hij me zijn kaartje gaf. Opeens fronste hij zijn voorhoofd alsof hij zich iets probeerde te herinneren. 'Vertelde Rosemary mij niet zo iets dat de tegenwoordige vrouw van je vader een paar weken geleden bruut vermoord is? Wijlen zijn vrouw, zou ik eigenlijk moeten zeggen. Verschrikkelijk voor hem, werkelijk verschrikkelijk.'

'Ja,' zei ik. 'Nu... een paar mensen die iets met haar te maken hadden doken hier vandaag onverwachts op en hij wilde
een ontmoeting met hen vermijden.'

'Ah,' zei hij begrijpend. 'In dat geval ben ik blij van dienst geweest te kunnen zijn.' Hij grinnikte. 'Ze zagen er ook niet als vluchtende gelieven uit.'

Hij schudde mij de hand en verdween, terwijl ik met een paar diepe zuchten de ledenbar verliet en terugliep naar de
weegkamer om mijn spullen te halen. Er moest nog een race gereden worden, maar de middag leek al heel lang geweest.

George en Jo stonden te wachten toen ik met mijn zadel, valhelm, zweepje en weekendtas naar buiten kwam en zeiden dat ze al gehoopt hadden me nog te zien voor ik naar huis ging.

'We hebben besloten Young Higgins morgen over veertien dagen mee te laten lopen op Kempton,' zei Jo. 'Ben je dan vrij?'

'Jawel.'

'En aanstaande donderdag Park Railings in Cheltenham, niet vergeten.'

'Waar en wanneer u maar wilt,' zei ik en ze lachten, ais verslaafde samenzweerders.

Terwij! ze wegliepen en nog zwaaiend achteromkeken, viel het mij in dat ik de volgende week of de week erop misschien wel in Singapore, Australië of Timboektoe kon zitten; het leven was onzeker en dat maakte het zo aantrekkelijk.

Op weg naar de uitgang zag ik geen van mijn familieleden en ook niemand vandaar naar mijn auto. Met een zucht van
verlichting stopte ik mijn spullen in de kofferbak en vertrok zonder veel haast in de richting van Epsom, een omweg van
nauwelijks vijftien kilometer, om mijn post op te halen en te horen of er nog telefoontjes waren geweest.

Mijn antwoordapparaat had een mogelijkheid om van een afstand boodschappen te beluisteren, maar die had nooit
goed gewerkt en ik was altijd te lui geweest om de afstandbediening om te ruilen, waar trouwens ook wel nieuwe batterijen in zouden moeten.

Terwijl ik mijn gedachten aldus de vrije loop liet, reed ik onoplettend verder en pas toen ik een heel stuk gereden had viel het mij op dat ik iedere keer wanneer ik in de spiegel keek, twee of drie auto's terug steeds dezelfde wagen zag.
Sommige auto's haalden me in — die ene nooit, en hij sloot ook nooit op.

Ik ging letterlijk en figuurlijk rechtop zitten en dacht: 'Asjemenou!', terwijl ik mijn hart voelde bonzen als op de startlijn.

Ik kon niet ontdekken wie erin zat. Hij leek heel veel op de huurauto waarin ik zelf reed, een vierdeurs crèmekleurige
middenklassewagen - ongewassen, gewoon, onopvallend, geen bedreiging voor de formule één.

Misschien, dacht ik nuchter, reed de chauffeur gewoon net zo hard als ik eveneens naar Epsom, en daarom sloeg ik bij de volgende verkeerslichten linksaf een onbekende woonwijk in en bleef daarna bij iedere kruising links afslaan, met de redenering dat ik dan uiteindelijk weer zou uitkomen in de richting waarheen ik onderweg was. Ik haastte mij niet en keek niet doorlopend in de spiegel, maar toen ik weer terug was op een straatweg - een andere nu - met borden richting Epsom, hing dezelfde wagen nog steeds achter mij, tussengeschoven achter een bestelauto.

Indien hij maar een klein beetje richtinggevoel had, dacht ik, moest hij in de gaten hebben wat ik gedaan had en raden dat ik wist dat hij me volgde. Aan de andere kant was het zo, dat de achterafwegen tussen Sandown Park en Epsom een doolhof vormden, zoals de meeste wegen in Surrey, en had hij misschien niets gemerkt, of dacht dat ik verdwaald was, of...

Ik klampte mij vast aan strohalmen, dacht ik. Ik diende de feiten onder ogen te zien. Ik wist dat hij daar was en hij wist dat ik het wist en wat moest ik nu doen?

Voor veel van de huizen in die omgeving, in de jaren dertig gebouwd zonder garage, stonden permanent aan beide kanten van de straat auto's geparkeerd. Alleen planmatig gebouwde huizen, zoals het flatblok waar ik woonde, hadden behoorlijke parkeergelegenheden, behalve twee of drie grotere huizen die tot flats waren verbouwd en auto's hadden staan op wat vroeger gazons waren geweest.

Ik reed mijn huis voorbij de smalle straat uit en draaide snel de oprit in naar een van de grote huizen aan de overkant.
Dat ene huis had toevallig ook een nauwe uitrit die op de volgende avenue met bomen aan weerszijden uitkwam - ik reed snel rechtdoor, sloeg vlug af, schoot nog twee hoeken om en reed terug naar mijn eigen straat waar ik achter de wagen uitkwam die mij al die tijd gevolgd was.

Daar stond hij, gestopt, onhandig half geparkeerd in een te kleine ruimte met zijn neus naar het trottoir en zijn achterkant op de weg, met nog brandende remlichten — een toonbeeld van besluiteloosheid. Ik hield pal achter hem stil, zodat hij niet achteruit kon, trok de handrem aan, stapte uit, deed snel drie of vier passen en opende het portier aan de kant van de chauffeur.

Er volgde een moment van gespannen stilte.

Toen zei ik: 'Wel, wel, wel.' Daarna wees ik met een hoofdknik omhoog naar mijn flat en zei: 'Kom maar naar boven,' en vervolgens: 'Als ik geweten had dat jullie kwamen, had ik een taart gebakken.'

Debs giechelde. Ferdinand, die achter het stuur zat, trok een schaapachtig gezicht. Serena zei zonder blijk van gêne:
'Is paps hier?'

Ze liepen mee naar mijn flat waar ze zelf konden zien dat paps hier niet was, Ferdinand keek uit het raam omlaag naar zijn auto die nu netjes naast de mijne geparkeerd stond en toen over een nabije schutting omhoog naar de achterkant van de huizen aan de overkant.

'Niet veel uitzicht,' zei hij geringschattend.

'Ik ben hier niet vaak.'

'Je wist dat ik je volgde, niet waar?'

'Ja,' zei ik. 'Iets drinken?'

'Och... een scotch?'

Ik knikte en schonk hem een glas in uit een fles in de kast.

'Geen ijs,' zei hij en pakte het glas aan. 'Na zo'n rit neem ik het puur.'

'Zo hard reed ik niet,' zei ik verbaasd.

'Tussen jouw idee van hard rijden en het mijne langs die kronkelige rotwegen zit zo'n vijftien kilometer verschil.'

De twee vrouwen neusden in de keuken en slaapkamers rond en ik kon iemand, Serena ongetwijfeld, kasten en laden horen opentrekken op zoek naar achtergelaten sporen van Malcolm.

Ferdinand die mijn onbezorgdheid zag haalde zijn schouders op. 'Hij is hier helemaal niet geweest, niet waar?' zei hij.

'In geen drie jaar.'

'Waar is hij?'

Ik gaf geen antwoord.

'Dan zullen we je moeten martelen tot je het vertelt,' zei Ferdinand. Het was een luchthartige bedreiging die we vaak als kind gebruikten voor alles van 'Waar zijn de cornflakes?' tot 'Hoe laat is het?' en Ferdinand leek zelf verbaasd dat ze naar boven was gekomen.

'Mmm,' zei ik. 'Zoals in de gereedschapsschuur?'

'Stik,' zei Ferdinand. 'Ik bedoelde niet...'

'Ik mag hopen van niet.'

We herinnerden ons echter allebei die regenachtige middag toen Gervase het dreigement ten uitvoer had gebracht, om te proberen mij te laten bekennen waar ik mijn nieuwe cricketbat verstopt had, waar hij dol op was. Ik had het hem uit koppigheid niet verteld. Ferdinand was erbij geweest, te bang voor Gervase om te durven protesteren, en Serena ook, nauwelijks vier, met grote ogen en zonder dat ze er iets van begreep.

'Ik dacht dat je het vergeten was,' zei Ferdinand. 'Je hebt het er nooit meer over gehad.'

'Kinderen kunnen wreed zijn.'

'Gervase is het nog steeds.'

Wie van ons, dacht ik, was niet zoals we in die groene tuin geweest waren? Donald, Lucy, Thomas, Gervase, Ferdinand,
Serena - allemaal lang geleden daar spelend, kinderstemmen die tussen de struiken riepen, de volwassenen die we zouden
worden al aarzelend zichtbaar in de slungelige ledematen, gladde gezichten, rondtastende geesten. Geen van die kinderen... geen van ons... dacht ik protesterend, kon iemand vermoord hebben.

Serena kwam de zitkamer binnen met een witkanten negligé en een gechoqueerd gezicht.

"Je hebt hier een vrouw gehad!' zei ze.

'Dat is niet bij de wet verboden.'

Debs die achter haar aan kwam toonde een wat normaler reactie. 'Maat tien, goed parfum, dure smaak, dame van klasse,' zei ze. 'Zit ik er dichtbij?'

'Niet gek.'

'Haar gelaatscrème staat in de badkamer,' zei Serena, 'Je hebt ons niets verteld over een... een...'

'Vriendin,' zei ik. 'En heb jij een... vriend?'

Ze trok onwillekeurig een vies gezicht en schudde haar hoofd. Debs legde haar arm zusterlijk om Serena's schouder en zei: 'Ik heb haar al zo vaak gezegd dat ze naar een sextherapeut moest gaan, wilde ze niet als oude vrijster eindigen, maar ze wil niet luisteren, niet waar, liefje?'

Serena wrong zich onder de arm van Debs uit en liep met grote stappen met het negligé terug naar de slaapkamer.

'Is ze soms ooit door iemand aangerand?' vroeg ik Ferdinand. 'Ze heeft die blik.'

'Niet dat ik weet.' Hij trok zijn wenkbrauwen op. 'Daar heeft ze nooit iets over gezegd.'

'Ze is alleen maar bang voor sex,' zei Debs luchthartig.
'Dat houd je tegenwoordig niet meer voor mogelijk. Ferdinand beslist niet, hè, knulletje?'

Ferdinand reageerde niet, maar zei: 'We zijn hier klaar, geloof ik.' Hij dronk zijn glas leeg, zette het neer en wierp mij een kille blik toe, als om aan te geven dat de mogelijke halfdooi die ik tijdens de gesprekken van die middag mocht hebben geconstateerd nu ten einde was. Het ijsgordijn was weer met een klap neergelaten.

'Als je ons beentje licht met Malcolm,' zei hij, 'zul je het je leven lang berouwen.'

Ik voelde mij toch een beetje gekwetst en vroeg enigszins scherp: 'Is dat weer zo'n opmerking van Alicia?'

'Val dood, Ian,' zei hij kwaad en liep naar de deur, terwijl hij riep: 'Serena, we gaan,' haar geen andere keus latend dan hem te volgen.

Debs wierp mij een spottend ijselijke blik toe, terwijl ze in hun kielzog volgde. 'Jij bent voor Alicia schurk nummer één, liefje. Blijf met je tengels van Malcolms geld af, of je zult het berouwen.'

Het in die laatste woorden besloten dreigement bleef kwaadaardig naklinken en ik begreep dat haar gescherts alleen maar een façade was waarachter dezelfde angst en woede schuilging als bij alle anderen, en haar ogen bij het heengaan stonden al even onvriendelijk.

Spijtig keek ik uit het raam toe hoe ze met zijn drieën in de auto van Ferdinand stapten en wegreden. Het was een illusie
te menen dat het mogelijk was terug te gaan naar de onbedorven gevoelens van je jeugd en ik moest ophouden ernaar te verlangen. Ik draaide mij om, spoelde Ferdinands glas om en liep mijn slaapkamer in om te zien hoe Serena die had achtergelaten.

Het witte negligé lag op bed. Ik raapte hem op en hing hem weer in de kast, terwijl ik mijn wang tegen de dunne stof wreef en de flauwe, zoete geur opsnoof van de dame die zo af en toe voor een speels intermezzo op bezoek kwam, even weg van een echtgenoot die vrijwel impotent was maar van wie ze niettemin hield, We pasten wonderwel bij elkaar - volmaakt gelukkig in onze kortstondige passie, zonder de bedoeling elkaar aan iets te binden.

Ik controleerde de hele flat, opende een paar brieven en luisterde naar het antwoordapparaat — niets van belang. Ik zat een poosje aan auto's te denken. Twee dagen tevoren had ik met het hotel in Cambridge telefonisch geregeld dat mijn eigen wagen tegen een bepaald dagtarief op hun parkeerterrein mocht blijven staan tot ik hem kwam ophalen, maar ik kon hem daar niet eeuwig laten staan. Als ik een taxi naar het station van Epsom nam, dacht ik, kon ik per trein naar Londen gaan. 's Ochtends kon ik dan de trein naar Cambridge nemen, mijn wagen ophalen, terugrijden naar mijn flat, de huurauto pakken en daarmee naar Londen terugrijden. Het zou misschien wel zo veilig zijn, bedacht ik, gezien het feit dat Ferdinand en via hem de anderen kleur, merk en nummer ervan kenden, die wagen in te ruilen en een andere te huren.

De telefoon ging. Ik pakte hem op en hoorde een bekende stem, warm en hees, die zonder omhaal meteen ter zake
kwam.

'Wat zou je zeggen van nu?' vroeg ze. 'We zouden een uur samen kunnen zijn.'

Ik kon haar maar zelden weerstaan. Ik had het ook maar zelden geprobeerd.

'Dat zou fantastisch zijn. Ik dacht net aan je.'

'Mooi,' zei ze. 'Tot zo.'

Ik brak mijn hoofd niet meer over auto's en dacht in plaats daarvan aan het witkanten negligé — alles bijeen een stuk aanlokkelijker. Ik zette twee wijnglazen op de tafel bij de bank en keek op mijn horloge, Malcolm kon haast nog niet in het
Savoy zijn, dacht ik, maar het was het proberen waard - en hij nam inderdaad op met de mededeling dat hij net op dat moment de suite binnenstapte.

'Een pak van mijn hart dat je veilig terug bent,' zei ik. 'Ik ben een tikje opgehouden. Over twee of drie uur ben ik bij je.
Raak niet verdwaald.'

'Je moeder is een kat,' zei hij.

'Ze heeft je huid gered.'

'Ze noemde me een als een vijfderangs banketbakker uitgedoste aftandse oude losbol.'

Ik lachte en kon mij zijn kwade gezicht aan de andere kant van de lijn voorstellen.

'Wat wil je na de kaviaar?' vroeg hij. 'Wanneer ik het diner bestel.'

'Specialité du chef.'

'Godbewaarme, je bent al net zo erg als je moeder.'

Ik legde de hoorn geamuseerd neer en wachtte de twintig minuten die het zou kosten tot de deurbel ging.

'Dag,' zei ze toen ik haar binnenliet. 'Hoe ging het bij de races?'

Ik kuste haar. 'Derde geworden.'

'Mooi zo.'

Ze was tien of twaalf jaar ouder dan ik en daarbij slank, ongekunsteld en met kastanjebruin haar. Ik haalde de altijd
klaarstaande champagne uit de koelkast, liet de kurk knallen en schonk onze glazen vol. Het was niet meer dan een ritueel
voorspel, want we hadden de fles nog nooit helemaal leeggedronken en als gewoonlijk had het na een half glas geen zin nog langer op de sofa te blijven zitten babbelen.

Ze slaakte een uitroep toen ze de langgerekte paarse bloeduitstorting op mijn dijbeen zag. 'Ben je van een paard gevallen?'

'Nee, door een auto aangereden.'

'Hè, wat onvoorzichtig.'

Ik trok de slaapkamergordijnen dicht om het licht van de ondergaande zon te temperen en lag naakt met haar tussen de lakens. We waren ervaren minnaars en voelden ons volkomen op ons gemak met elkaar. We namen het feit filosofisch op dat de gemeenschap voor de een gewoonlijk beter verliep dan voor de ander en dat slechts zelden voor beiden tegelijk de aarde bewoog. Die dag bleek het net als de keer ervoor voor haar een extatische ervaring te zijn en voor mij wat minder, maar ik vond het op zich al een plezier haar dit plezier te kunnen verschaffen.

'Was het voor jou ook fijn?' vroeg ze na afloop.

'Ja, allicht.'

'Niet een van je beste keren.'

'Die komen niet op bevel. Niet zo van: jouw beurt, mijn beurt. Meer een kwestie van geluk.'

'Een kwestie van frictie en van invalshoeken,' plaagde ze me, waarmee ze herhaalde wat ik eens gezegd had. 'Wie doucht er het eerst?'

Ze ging graag schoon terug naar haar man, en gaf toe dat het bad voor haar een symbolische functie had. Ik douchte en kleedde mij aan, waarna ik in de zitkamer op haar wachtte. Ze was een essentieel deel van mijn leven, een verkwikking voor het lichaam, een bevrediging voor de geest, een bolwerk tegen eenzaamheid. Meestal nam ik met enige spijt afscheid van haar, ook al wist ik dat ze terug zou komen, maar die middag zei ik: 'Blijf,' hoewel ik wist dat dat haar onmogelijk was.

'Wat scheelt eraan?' vroeg ze,

'Niets.'

'Je rilde.'

'Een voorgevoel.'

'Waarvan?' Ze stond bij de deur, klaar om te vertrekken.

'Dat dit de laatste keer was.'

'Doe niet zo dom,' zei ze. 'Ik kom terug.'

Ze gaf mij een kus, uit dankbaarheid, wist ik, en ik kuste haar op dezelfde manier terug. Ze keek mij glimlachend in de ogen, 'Ik kom terug.'

Ik deed de deur voor haar open en ze liep opgewekt weg, en ik wist dat het voorgevoel niets met haar, maar met mijzelf te maken had.

's Ochtends bracht ik de auto's over, van Londen naar Cambridge en Epsom en terug naar het verhuurbedrijf, en voor zover ik kon zien werd ik op geen van die trajecten door iemand gevolgd.

Bij mijn vertrek was Malcolm ziedend van verontwaardiging geweest vanwege het feit dat voor geen enkele vlucht naar Parijs de volgende dag, voor de Arc de Triomphe, eersteklasplaatsen verkrijgbaar waren.

'Reis dan economy-klasse,' zei ik, 'het is maar een halfuurtje.'

Het bleek dat er ook geen plaatsen in de economy-klasse waren. Ik verliet hem met gefronst voorhoofd, maar trof hem bij mijn terugkeer in alle kalmte aan. Hij had een privé-jet gecharterd.

Dat nieuwtje vertelde hij me echter pas later, want op het moment dat ik binnenkwam was hij in gesprek met Norman West, die was langsgekomen om rapport uit te brengen. De detective zag er nog altijd onrustbarend breekbaar uit, maar hij had wat meer kleur op zijn gezicht, niet meer dat grauwe uiterlijk alsof hij met één been in het graf stond. De vuilnisbakkleren waren vervangen door een normaal donker pak en zijn vettige haar bleek nu het was gewassen vrijwel wit te zijn en was keurig geborsteld.

Ik gaf hem een hand - klam, net als de vorige keer.

'Voelt u zich wat beter, mijnheer West?' vroeg ik.

'Ja, dank u.'

'Vertelt u mijn zoon eens wat u daarnet zei,' beval Malcolm. 'Vertel hem het slechte nieuws.'

West wierp mij een verontschuldigend glimlachje toe en sloeg zijn blik toen omlaag naar het notitieblok op zijn knie.

'Mevrouw Vivien Pembroke kan zich niet herinneren wat ze vrijdag gedaan heeft,' zei hij. 'En dinsdag was ze alleen thuis, stapels oude tijdschriften aan het uitzoeken.'

'Wat is daar het slechte nieuws van?' vroeg ik.

'Doe niet zo stom,' zei Malcolm ongeduldig. 'Ze heeft geen alibi. Niemand van het hele verdomde stel heeft een alibi.'

'Hebt u ze allemaal nagegaan?' vroeg ik verbaasd. 'Daar hebt u toch nog geen tijd voor gehad?'

'Heb ik ook niet,' gaf hij toe.

'Bij wijze van spreken.' Malcolm gebaarde met zijn hand.
'Ga door, mijnheer West.'

'Ik ben bij mevrouw Berenice Pembroke geweest.' West slaakte een diepe zucht. 'Ze liet merken dat ik niet welkom was.'

Malcolm grinnikte zuur. 'Een tong als een zweep van rinoceroshuid.'

West maakte even een kronkelende beweging alsof hij de striem nog steeds voelde, maar zei enkel gereserveerd: 'Ze werkte absoluut niet mee.'

'Was Thomas er, toen u haar bezocht?' vroeg ik.

'Nee, die was niet thuis. Mevrouw Pembroke zei dat hij aan het werk was. Ik heb later naar zijn kantoor gebeld, naar het nummer dat u mij gegeven hebt, in de hoop dat hij me kon vertellen waar zijn vrouw en hij op genoemde tijdstippen waren, en een jongedame zei dat mijnheer Pembroke al verscheidene weken bij de firma weg was en dat ze niet wist waar hij momenteel werkte.'

'Zo zo,' zei ik perplex. 'Dat wist ik niet.'

'Ik heb mevrouw Pembroke weer opgebeld om te vragen waar haar man tegenwoordig werkte en ze zei me dat ik... eh... kon doodvallen.'

Thomas werkte al vanaf de dag dat hij een cursus boekhouden had voltooid bij dezelfde biscuitfirma. Berenice omschreef zijn werkzaamheden minachtend als 'magazijnbeheer', maar Thomas zei dat hij kostencalculator was en tot taak had te schatten hoeveel grondstoffen voor elk groot contract nodig waren, vervolgens de kostprijs te berekenen en die informatie door te geven aan de bedrijfsleiding. Thomas had binnen het bedrijf maar minieme promotie gemaakt, zoals van tweede naar eerste assistent, en op zijn veertigste kon hij, veronderstelde ik, wel zien dat een functie in de top van het bedrijf voor hem niet was weggelegd. Ook om chagrijnig van te worden, dacht ik, om op middelbare leeftijd zijn beperkingen te moeten erkennen, terwijl Berenice ze hem voortdurend onder de neus wreef. Die arme Thomas...

'Mevrouw Joyce Pembroke,' zei West, 'is de enige die nog exact wist wat ze gedaan had. Op elk van de betreffende dagen had ze gebridged. Ze moest niets hebben van mijn gesnuffel, zoals zij het noemde, en ze weigerde te zeggen met wie ze gebridged had, daar ze met wilde dat die mensen werden lastig gevallen.'

'U kunt mevrouw Joyce Pembroke buiten beschouwing laten,' zei ik.

'Hù?' zei Malcolm.

'je weet heel goed dat Joyce je niet zou vermoorden,' zei ik. 'Als je daar enige twijfels over had gehad, zou je gisteren niet bij haar in de auto zijn gestapt.'

'Goed, goed,' zei hij grommend. 'Streep Joyce maar door.'

Ik knikte tegen West en hij streepte Joyce door.

'Gisteren ben ik bij mevrouw Alicia Pembroke en later bij mevrouw Ursula Pembroke langs geweest.' Het gezicht van West vertoonde geen blijdschap vanwege de ontmoetingen.
'Mevrouw Alicia Pembroke zei me dat ik me met mijn eigen zaken moest bemoeien en Mevrouw Ursula Pembroke had gehuild en wilde me niet te woord staan.' Hij hief in een hulpeloos gebaar zijn handen op. 'Ik kon geen van hen beiden overtuigen van het nut van een deugdelijk alibi.'

'Kreeg u de indruk dat de politie er voor uw komst geweest was om dezelfde vragen te stellen?' vroeg ik.

'Helemaal niet.'

'Dat zei ik je al,' zei Malcolm. 'Ze geloofden niet dat ik was overvallen. Ze dachten dat ik het hele geval in scène had gezet.'

'Niettemin...'

'Ze hebben iedereen in verband met Moira nagegaan, zoals je ongetwijfeld nog weet, en kwamen met een lading schone
leien boven water. Ze voelen er niets voor dat nog eens te doen.'

'Heb je toevallig hun telefoonnummer?'

'Jawel,' zei hij. Hij haalde een agenda uit zijn binnenzak en bladerde erin. 'Maar ze vertellen je toch niets. Het is net alsof je tegen een muur praat.'

Ik draaide niettemin het nummer en vroeg naar de inspecteur.

'In verband waarmee, mijnheer?'

'Aangaande de moordpoging op de heer Malcolm Pembroke, gisteren een week geleden.'

'Een ogenblikje, mijnheer.'

Het duurde enige tijd en toen klonk er een andere stem, gewoon en onpersoonlijk.

'Kan ik u van dienst zijn?'

'Aangaande de moordpoging op de heer Malcolm Pembroke...'

'Met wie spreek ik?'

'Met zijn zoon.'

'Eh... welke?'

'Ian.'

Ik hoorde wat papieren ritselen.

'Kunt u mij uw geboortedatum noemen, als bewijs van uw identiteit?' Verbaasd noemde ik die.

Toen zei de stem: 'Wilt u inlichtingen verschaffen, mijnheer?'

'Ik wilde weten hoe het met het onderzoek stond.'

'Het is niet onze gewoonte daarover te praten.'

'Maar...'

'Maar ik kan u zeggen, mijnheer, dat het onderzoek naar de vermeende moordpoging met alle zorgvuldigheid wordt
uitgevoerd.'

'Vermeende!' zei ik.

'Jawel, mijnheer. We kunnen totaal geen bewijzen vinden dat er een of meer andere personen bij betrokken waren.'

'Dat geloof ik niet.'

Met enigszins overdreven geduld maar ook een eerste vleugje sympathie zei hij: 'Ik kan u zeggen, mijnheer, dat er geen bewijs is dat mijnheer Pembroke van de tuin naar de garage is gesleept, wat volgens hem gebeurd is. Geen sporen op het tuinpad. Geen krassen op de hakken van mijnheer Pembrokes schoenen, die we destijds onderzocht hebben. Op de portierkrukken van de auto waren geen andere vingerafdrukken te vinden dan die van hemzelf, nergens andere vingerafdrukken dan de zijne. Hij vertoonde geen verschijnselen van koolmonoxidevergiftiging, hetgeen hij verklaarde uit het feit dat er enige tijd overheen was gegaan voor hij ons belde, We hebben het terrein de volgende ochtend zorgvuldig afgezocht, nadat mijnheer Pembroke het huis had verlaten, en we vonden totaal niets dat op de aanwezigheid van een aanvaller wees. U kunt ervan verzekerd zijn dat we de zaak niet afsluiten, maar we kunnen op dit moment geen gronden voor verdenking tegen enig ander persoon vinden.'

'Hij werd bijna vermoord,' zei ik toonloos.

'Ja, welnu, het spijt me, mijnheer, maar zo staan de zaken.'

Hij zweeg heel even. 'Ik kan uw ongeloof begrijpen, mijnheer. Het moet niet makkelijk voor u zijn.' Hij klonk heel menselijk, probeerde me te bemoedigen.

'In elk geval bedankt dat u mij te woord hebt willen staan,' zei ik.

'Uitstekend, mijnheer. Goedemiddag.'

'Goedemiddag,' zei ik langzaam, maar hij had al opgelegd.

'Wat had hij te vertellen?' vroeg Malcolm, die mijn gezicht in de gaten hield.

Ik herhaalde wat ik zo juist gehoord had.

'Onmogelijk!' zei Malcolm explosief.

'Nee.'

'Wat dan?'

'Heel knap.'